Preek van pastoor Seidel voor deze zondag
Lezingen van deze zondag, 5e zondag van de veertigdagentijd
Eerste Lezing Ez.,
37, 12-14
Zo spreekt God de Heer: "Ik ga uw graven openen; in
massa's zal Ik u uit uw graven wegvoeren en u brengen naar de grond van Israël.
En wanneer Ik dan uw graven geopend heb en u in massa's zal hebben weggevoerd
uit uw graven, zult gij weten dat Ik de Heer ben. Mijn geest zal Ik over u
uitstorten en gij zult leven; Ik zal u vestigen op uw eigen grond en gij zult
weten dat Ik de Heer ben: Wat Ik zeg, dat volbreng Ik!" Zo luidt de godsspraak
van de Heer.
Antwoordpsalm psalm 130
Refrein: De Heer is steeds barmhartig, zijn genade
onbeperkt.
-- Uit de diepte roep ik, Heer, luister naar mijn stem. Wil
aandachtig horen naar mijn smeekgebed.
-- Als Gij zonden blijft gedenken, Heer, wie houdt dan stand?
Maar bij U vind ik vergeving, daarom zoekt mijn hart naar U.
-- Op de Heer stel ik mijn hoop, op zijn woord vertrouw ik.
Gretig zie ik naar Hem uit, meer dan wachters naar de ochtend.
-- Meer dan wachters naar de ochtend hunkert Israël naar Hem.
Want de Heer is steeds barmhartig, zijn genade onbeperkt. Hij zal Israël
verlossen van zijn ongerechtigheid.
Tweede Lezing Rom.,
8, 8-11
Broeders en zusters, Zij die zelfzuchtig leven, kunnen God
niet behagen. Maar uw bestaan wordt niet beheerst door de zelfgenoegzaamheid,
maar door de Geest, omdat de Geest van God in u woont. Zou iemand de Geest van
Christus niet hebben, dan behoort hij Hem niet toe. Als Christus in u is,
blijft wel uw lichaam door de zonde de dood gewijd, maar uw geest lééft, En als
de Geest van God die Jezus van de doden heeft opgewekt, in u woont, zal Hij die
Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, ook uw sterfelijk lichaam
eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft.
Vers voor het evangelie Joh.,
11, 25a, en 26
Ik ben de verrijzenis en het leven, zegt de Heer; wie in Mij
gelooft zal leven in eeuwigheid.
Evangelie Joh.11,
1-7.17.20-27.33b-45
In die tijd was er iemand ziek, een zekere Lazarus uit
Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta. Maria was de vrouw die de
Heer met geurige olie had gezalfd en zijn voeten met haar haren had afgedroogd.
De zieke Lazarus was haar broer. De zusters van Lazarus stuurden Jezus de
boodschap: "Heer, hij die Gij liefhebt, is ziek." Toen Jezus dit
hoorde, zei Hij: "Deze ziekte voert niet tot de dood, maar is om Gods
glorie, opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden." Jezus hield
veel van Marta, haar zuster en Lazarus. Toen Hij dan ook hoorde dat Lazarus
ziek was, bleef Hij weliswaar nog twee dagen ter plaatse, maar daarna zei Hij
tot zijn leerlingen: "Laat ons weer naar Judea gaan." Bij zijn
aankomst bevond Jezus dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. Zodra Marta
hoorde dat Jezus op komst was, ging zij Hem tegemoet; Maria echter bleef thuis.
Marta zei tot Jezus: "Heer, als Gij hier waart geweest, zou mijn broer
niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat wat Gij ook aan God vraagt, God
het U zal geven." Jezus zei tot haar: "Uw broer zal verrijzen."
Marta antwoordde: "Ik weet dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis op de
laatste dag." Jezus zei haar: "Ik ben de verrijzenis en het leven.
Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in
geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dit?" Zij zei
tot Hem: "Ja, Heer, ik geloof vast dat Gij de Messias zijt, de Zoon Gods,
die in de wereld komt." Diep ontroerd sprak Jezus: "Waar hebt gij hem
neergelegd?" Zij zeiden Hem: "Kom en zie, Heer." Jezus begon te
wenen, zodat de Joden zeiden: "Zie eens hoe Hij van hem hield." Maar
sommigen onder hen zeiden: "Kon Hij, die de ogen van een blinde opende,
ook niet maken dat deze niet stierf?" Bij het graf gekomen overviel Jezus
opnieuw een huivering. Het was een rotsgraf en er lag een steen voor. Jezus
zei: "Neemt de steen weg." Marta, de zuster van de gestorvene, zei
Hem: "Hij riekt al, want het is reeds de vierde dag. Jezus gaf haar ten
antwoord: "Zei Ik u niet, dat als gij gelooft ge Gods heerlijkheid zult
zien?" Toen namen ze de steen weg. Jezus sloeg de ogen ten hemel en sprak:
"Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt. Ik wist wel, dat Gij Mij
altijd verhoort, maar omwille van het volk rondom Mij heb Ik dit gezegd, opdat
zij mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt." Na deze woorden riep Hij
met luide stem: "Lazarus, kom naar buiten !" De gestorvene kwam naar
buiten, voeten en handen met zwachtels gebonden en met een zweetdoek om zijn
gezicht. Jezus beval hun: "Maakt hem los en laat hem gaan." Vele
Joden, die naar Maria waren gekomen en zagen wat Hij gedaan had, geloofden in Hem.