Woord van bemoediging
Beste parochianen,
Waarschijnlijk moeten wij nog een langere tijd elkaar missen, omdat we niet kunnen samenkomen, of in ieder geval nog langer anderhalve meter afstand moeten houden. Dat raakt ons allen diep.
Anderzijds hebben we ook een tijd van bezinning, waarin we ons mogen afvragen: moeten we wel terugkeren naar dat oude normaal? Of is het ook een tijd van nieuwe keuzes maken, een nieuwe toekomst, een nieuw normaal op de manier die God van ons mag verwachten? Een nieuwe periode kan ook een nieuw verlangen opwekken naar normalisering waarin het beter is. God laat ons niet in de steek, maar beproeft ons om naderhand méér met Hem verbonden te zijn. Moeten wij deze crisis niet doorstaan, om te kunnen onderscheiden waar het op aan komt?
Laten we het niet alleen met droefheid of mopperend verdragen, maar met een hoopvolle gedachte. God heeft er een bedoeling mee, en we kunnen die in Jezus en het lezen van Gods Woord wellicht ontdekken. Vandaag de lezing van het beroemde Emmausverhaal. Ontmoedigde leerlingen die door Jezus weer op nieuwe gedachten worden gebracht.
Pastoor Seidel heeft voor deze zondag een lange overweging gemaakt, waarin hij de crisis verbindt met de Bijbel en de boodschap dat God ons de weg zal wijzen...
Eerste Lezing Hand.,
2, 14. 22-28
Op de dag van Pinksteren trad Petrus naar voren met de elf
en verhief zijn stem om het woord tot de menigte te richten: "Gij allen,
Joodse mannen en bewoners van Jeruzalem, weet dit wel en luistert aandachtig
naar mijn woorden. Jezus de Nazoreeër was een man wiens zending tot u van
Godswege bekrachtigd is. Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en
tekenen, die God door Hem onder u heeft verricht: Hem, die volgens Gods
vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij door de hand
van goddelozen aan het kruis genageld en gedood. Maar God heeft Hem ten leven
opgewekt na de strikken van de dood te hebben ontbonden; want het was
onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden. Doelend op Hem toch zegt David:
De Heer had ik voor ogen, altijd door, Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik
niet zou wankelen; daarom is er blijdschap in mijn hart en jubelt mijn mond van
vreugde; ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop, omdat Gij mijn ziel niet
zult overlaten aan het dodenrijk en uw heilige geen bederf zult laten zien.
Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen. Gij zult mij met vreugde vervullen
voor uw aanschijn."
Antwoordpsalm Psalm 16
Refrein: Wijs ons, Heer, de weg van het leven.
Behoed mij God, tot U neem ik mijn toevlucht; Gij zijt mijn Heer, ik erken het, ik vind geen geluk buiten U.
De Heer is mijn erfdeel, de dronk uit de beker, Hij heeft mijn lot in zijn hand. Ik dank de Heer die mij altijd geleid heeft, Hij spreekt ook des nachts in mijn hart.
Steeds houd ik mijn ogen gericht op de Heer, ik val niet want Hij staat naast mij. Daarom ben ik vrolijk en blij van geest, daarom kan ik rustig gaan slapen.
Mijn ziel laat Gij niet aan het dodenrijk over, Gij levert uw dienaar niet uit aan het graf. Gij zult mij de weg van het leven wijzen om heel mijn vreugde te vinden bij U, bestendig geluk aan uw zijde.
Tweede Lezing 1 Petr., 1, 17-21
Dierbaren, God die gij aanroept als Vader, is ook de onpartijdige
rechter over al onze daden; koestert daarom ontzag voor Hem, zolang gij hier in
ballingschap leeft. Gij weet dat gij niet met vergankelijke dingen, zoals goud
en zilver, zijt verlost uit het zinloze bestaan dat gij van uw vaderen had
geërfd. Gij zijt verlost door het kostbaar bloed van Christus, het lam zonder
vlek of gebrek, dat uitverkoren was voor de grondlegging der wereld, maar eerst
op het einde der tijden is verschenen, om uwentwil. Door Hem gelooft gij in
God, die Hem van de doden opgewekt en Hem de heerlijkheid gegeven heeft; daarom
is uw geloof in God tevens hoop op God.
Alleluia
Alleluia. Heer Jezus, ontsluit voor ons de Schriften; doe
ons hart branden terwijl Gij tot ons spreekt. Alleluia.
Evangelie Lc., 24, 13-35
In die tijd waren er twee van de leerlingen van Jezus op weg
naar een dorp dat Emmaus heette en dat ruim elf kilometer van Jeruzalem lag.
Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen. Terwijl zij zo aan het
praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en Hij liep
met hen mee. Maar hun ogen werden verhinderd Hem te herkennen. Hij vroeg hun:
"Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?" Met
een bedrukt gezicht bleven ze staan. Een van hen, die Kléopas heette, nam het
woord en sprak tot Hem: "Zijt Gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem,
dat Gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?" Hij vroeg hun:
"Wat dan ?" Ze antwoordden Hem: "Dat met Jezus de Nazarener, een
man die profeet was, machtig in daad en woord in het oog van God en van heel
het volk; hoe onze hogepriesters en overheidspersonen Hem hebben overgeleverd
om Hem ter dood te laten veroordelen en hoe zij Hem aan het kruis hebben
geslagen. En wij leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israël ging
verlossen ! Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd
zijn. Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze
waren in de vroegte naar het graf geweest, maar hadden zijn lichaam niet
gevonden, en ze kwamen zeggen dat zij ook nog een verschijning van engelen
hadden gehad, die verklaarden dat Hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de
onzen naar het graf gegaan en bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar
Hem zagen ze niet." Nu sprak Hij tot hen: "O onverstandigen, die zo
traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben !
Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?"
Beginnend met Mozes verklaarde Hij hun uit al de profeten wat in al de
Schriften op Hem betrekking had. Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heen gingen,
maar Hij deed alsof Hij verder moest gaan. Zij drongen bij Hem aan: "Blijf
bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde." Toen ging Hij
binnen om bij hen te blijven. Terwijl Hij met hen aanlag nam Hij brood, sprak
de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij
herkenden Hem, maar Hij verdween uit hun gezicht. Toen zeiden ze tot elkaar:
"Brandde ons hart niet in ons, zoals Hij onderweg met ons sprak en ons de
Schriften ontsloot?" Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem
terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen. Dezen
verklaarden: "De Heer is werkelijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen."
En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen
herkend werd aan het breken van het brood.