zaterdag 11 april 2020

Lezingen en overweging voor Pasen

Overweging van pastoor Seidel:


Lezingen van de Paaswake

Lezing (Ex.14, 15-15,1)

In die dagen sprak de Heer tot Mozes: "Wat roept gij Mij toch. Beveel de Israëlieten verder te trekken. Gij zelf moet uw hand op­heffen, uw staf uitstrekken over de zee en ze in tweeën splijten. Dan kunnen de Israëlie­ten over de droge bodem door de zee trekken. Ik ga de Egypte­naren halsstar­rig maken zodat zij hen achterna gaan. En dan zal Ik Mij ver­heer­lijken ten koste van farao en heel zijn le­germacht, zijn wagens en zijn wagenmenners. De Egyp­tenaren zullen weten dat Ik de Heer ben, als Ik Mij verheerlijk ten koste van farao, zijn wagens en zijn wagen­menners." De engel van God die aan de spits van het leger der Israëlieten ging, veranderde van plaats en stelde zich ach­ter hen op, tussen het le­ger van de Egyp­tenaren en het leger van de Israëlie­ten. De wolk bleef die nacht donker zodat het heel de nacht niet tot een treffen kwam. Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee en de Heer deed die hele nacht door een sterke oos­ten­wind de zee terugwijken. Hij maakte van de zee droog land en de wateren spleten vaneen. Zo trok­ken de Israë­lieten over de droge bodem de zee door, ter­wijl de wate­ren links en rechts een wand vormden. De Egyptenaren zetten de achter­volging in; alle paarden van farao, zijn wagens en zijn wagen­menners gingen achter de Israëlieten aan de zee in. Tegen de morgen­wake richtte de Heer zijn blikken vanuit de wolkkolom en de vuur­zuil op de leger­macht van de Egypte­naren en bracht ze in verwar­ring. Hij liet de wielen van de wagens scheeflopen zodat ze s­lechts met moeite vooruit kwamen. De Egyptenaren rie­pen uit: "Laten we vluchten voor de Israe­lieten, want de Heer strijdt voor hen tegen ons." Toen sprak de Heer tot Mozes: "Strek uw hand uit over de zee, dan zal het water te­rugstromen over de Egyptena­ren en hun wagens en wa­gen­men­ners." Mozes strekte zijn hand uit over de zee en toen het licht begon te worden vloeide de zee naar haar ge­wone plaats terug. Daar de Egypte­naren er tegen in vlucht­ten dreef de Heer hen mid­den in de zee. Het water vloeide terug en overspoelde wagens en wagen­men­ners, heel de strijdmacht van de farao die de Israëlieten op de bodem van de zee achter­na waren gegaan. Niet één bleef ge­spaard. De Israëlie­ten daaren­tegen waren over de droge bodem door de zee getrokken, terwijl de wate­ren links en rechts van hen een wand vormden. Zo redde de Heer op deze dag Israël uit de greep van Egypte; Israël zag de Egyp­tenaren dood op de kust liggen. Toen Israël het mach­tige optreden van de Heer tegen Egypte gezien had, kreeg het volk ontzag voor de Heer; zij stelden vertrouwen in de Heer en in Mozes, zijn die­naar. Toen hieven Mozes en de Isra­lieten ter ere van de Heer een lied aan:

TUSSENZANG    Ex.15,1-6.17-18

REFREIN: De Heer bezing ik, de overwinnaar.

De Heer bezing ik, de overwinnaar, paarden en ruiters dreef Hij in zee. De Heer is mijn kracht, Hem dank ik mijn redding, de Heer is mijn God, voor Hem is mijn lied.
De God van mijn vaderen, Hem zal ik prijzen, een machtig strijder, zijn naam is de Heer.

Farao's wagens, zijn legers verdronken, de Rietzee verzwolg de keur van zijn volk.
De golven zijn over hen heen geslagen, zij zijn als een steen in de diepte gestort.Uw hand, Heer, die machtiger is dan de mensen, uw hand heeft de vijand ten val gebracht,

Gij hebt hen gebracht naar uw eigen bezit, geplant op de berg waar Gij zelf wilde wonen. De heilige plaats, Heer, die Gij hadt gemaakt: de Heer zal daar heersen voor altijd en eeuwig.

Lezing    (Jes. 54, 5-10.14)

Hij die U schiep, Hij is uw Bruidegom, Hij is uw Schep­per; zijn Naam is: Heer der hemelse machten: Hij wordt ge­noemd: uw Verlosser, Israëls heilige, God van geheel de aarde! Een verlaten, zielsbe­droefde vrouw zijt gij, maar de Heer roept U weer bij uw naam. Want -zo zegt uw God- kan iemand de liefde van zijn jeugd wel verstoten? In een plotse­linge opwelling heb Ik U in de steek gelaten, maar met een grote barm­hartigheid zoek ik U weer op. In een vlaag van toorn heb Ik voor een ogenblik mijn aange­zicht van U afgewend maar -zo spreekt de Heer, uw Verlosser- met een eeuwige liefde ont­ferm Ik mij weer over U. Zoals ik ten tijde van Noach gezwo­ren heb dat de wateren de aarde nooit meer zouden be­dekken, zo zweer Ik nu nooit meer vertoornd op U te zijn, en U nooit meer te bedreigen. Want de bergen mogen wan­kelen, de heuvels schudden, maar mijn trouw jegens U zal niet wankelen en mijn ver­bond van liefde niet breken, zegt de Heer die U barmhartig is. Gij zult gegrondvest zijn op ge­rechtigheid: weet U dus vrij van onderdrukking, gij hebt niets te vrezen! En vrij van verschrikking: want geen ver­schrikking zal U ooit nog over­vallen!

TUSSENZANG    Psalm 30

REFREIN: U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd.

U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd. Gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren. Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel verlost, Gij hebt mij losge­maakt van die ten grave dalen.

Bezingt de Heer dan met mij, al zijn vromen, en dankt zijn Naam die hoogverheven is. Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang; de avond brengt geween, de ochtend blijdschap.

Heer, luister en ontferm U over mij, mijn God, sta mij terzijde met uw hulp. Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd, mijn rouwkleed losgemaakt, met blijdschap mij omgord.

Mijn ziel zal U bezingen zonder te verstommen, U zal ik loven, Heer mijn God, in eeuwigheid.


Lezing  (Rom. 6, 3-11)

Broeders en zusters, Gij weet toch, dat de doop waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dood? Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt. Zijn wij één met Hem geworden door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding, in de overtuiging dat onze oude mens met Hem gekruisigd is; daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen, zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn. Want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven; want wij weten dat Christus, eenmaal van de doden verrezen, niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem. Door de dood die Hij gestorven is, heeft Hij eens voor al afgerekend met de zonde, het leven dat Hij leeft, heeft alleen met God van doen. Zo moet ook gij uzelf beschouwen: als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus.

Alleluia 
Looft de Heer, want Hij is goed; want eeuwig duurt zijn ontferming.

Evangelie Matteus (28,1-10)

Na de sabbat, bij het aanbreken van de eerste dag der week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria naar het graf kijken. Plotseling ontstond er een hevige aardbeving en een engel van de Heer daalde uit de hemel, kwam naderbij, rolde de steen weg en zette zich daarop neer. Hij straalde als een bliksemschicht en zijn kleed was wit als sneeuw. De bewakers begonnen van schrik voor hem te beven en het leven scheen uit hen geweken. De engel sprak de vrouwen aan en zei: Gij behoeft niet bevreesd te zijn. Ik weet dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde. Hij is niet hier, Hij is verrezen zoals Hij gezegd heeft; komt zien naar de plaats waar Hij gelegen heeft. Gaat nu terstond aan zijn leerlingen zeggen: Hij is verrezen van de doden en nu gaat Hij u voor naar Galilea: daar zult gij Hem zien. Dat had ik u te zeggen. Terstond gingen zij weg van het graf, met vrees en grote vreugde, en zij haastten zich het nieuws aan zijn leerlingen over te brengen. En zie, Jezus kwam hen tegemoet en zei: Weest gegroet. Zij traden op Hem toe, om­klem­den zijn voeten en aanbaden Hem. Toen sprak Jezus tot hen: Weest niet bevreesd. Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen dat zij naar Galilea moeten gaan en daar zullen zij Mij zien.