Lezingen van de Paaswake
Lezing (Ex.14, 15-15,1)
In die dagen sprak de Heer tot Mozes: "Wat roept gij
Mij toch. Beveel de Israëlieten verder te trekken. Gij zelf moet uw hand opheffen,
uw staf uitstrekken over de zee en ze in tweeën splijten. Dan kunnen de
Israëlieten over de droge bodem door de zee trekken. Ik ga de Egyptenaren
halsstarrig maken zodat zij hen achterna gaan. En dan zal Ik Mij verheerlijken
ten koste van farao en heel zijn legermacht, zijn wagens en zijn wagenmenners.
De Egyptenaren zullen weten dat Ik de Heer ben, als Ik Mij verheerlijk ten
koste van farao, zijn wagens en zijn wagenmenners." De engel van God die
aan de spits van het leger der Israëlieten ging, veranderde van plaats en
stelde zich achter hen op, tussen het leger van de Egyptenaren en het leger
van de Israëlieten. De wolk bleef die nacht donker zodat het heel de nacht
niet tot een treffen kwam. Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee en de
Heer deed die hele nacht door een sterke oostenwind de zee terugwijken. Hij
maakte van de zee droog land en de wateren spleten vaneen. Zo trokken de Israëlieten
over de droge bodem de zee door, terwijl de wateren links en rechts een wand
vormden. De Egyptenaren zetten de achtervolging in; alle paarden van farao,
zijn wagens en zijn wagenmenners gingen achter de Israëlieten aan de zee in. Tegen
de morgenwake richtte de Heer zijn blikken vanuit de wolkkolom en de vuurzuil
op de legermacht van de Egyptenaren en bracht ze in verwarring. Hij liet de
wielen van de wagens scheeflopen zodat ze slechts met moeite vooruit kwamen.
De Egyptenaren riepen uit: "Laten we vluchten voor de Israelieten, want
de Heer strijdt voor hen tegen ons." Toen sprak de Heer tot Mozes:
"Strek uw hand uit over de zee, dan zal het water terugstromen over de
Egyptenaren en hun wagens en wagenmenners." Mozes strekte zijn hand
uit over de zee en toen het licht begon te worden vloeide de zee naar haar gewone
plaats terug. Daar de Egyptenaren er tegen in vluchtten dreef de Heer hen midden
in de zee. Het water vloeide terug en overspoelde wagens en wagenmenners,
heel de strijdmacht van de farao die de Israëlieten op de bodem van de zee
achterna waren gegaan. Niet één bleef gespaard. De Israëlieten daarentegen
waren over de droge bodem door de zee getrokken, terwijl de wateren links en
rechts van hen een wand vormden. Zo redde de Heer op deze dag Israël uit de
greep van Egypte; Israël zag de Egyptenaren dood op de kust liggen. Toen
Israël het machtige optreden van de Heer tegen Egypte gezien had, kreeg het
volk ontzag voor de Heer; zij stelden vertrouwen in de Heer en in Mozes, zijn
dienaar. Toen hieven Mozes en de Isralieten ter ere van de Heer een lied aan:
TUSSENZANG Ex.15,1-6.17-18
REFREIN: De Heer bezing ik, de overwinnaar.
De Heer bezing ik, de overwinnaar, paarden en ruiters dreef
Hij in zee. De Heer is mijn kracht, Hem dank ik mijn redding, de Heer is mijn
God, voor Hem is mijn lied.
De God van mijn vaderen, Hem zal ik prijzen, een machtig
strijder, zijn naam is de Heer.
Farao's wagens, zijn legers verdronken, de Rietzee verzwolg
de keur van zijn volk.
De golven zijn over hen heen geslagen, zij zijn als een
steen in de diepte gestort.Uw hand, Heer, die machtiger is dan de mensen, uw
hand heeft de vijand ten val gebracht,
Gij hebt hen gebracht naar uw eigen bezit, geplant op de
berg waar Gij zelf wilde wonen. De heilige plaats, Heer, die Gij hadt gemaakt:
de Heer zal daar heersen voor altijd en eeuwig.
Lezing (Jes. 54,
5-10.14)
Hij die U schiep, Hij is uw Bruidegom, Hij is uw Schepper;
zijn Naam is: Heer der hemelse machten: Hij wordt genoemd: uw Verlosser,
Israëls heilige, God van geheel de aarde! Een verlaten, zielsbedroefde vrouw
zijt gij, maar de Heer roept U weer bij uw naam. Want -zo zegt uw God- kan
iemand de liefde van zijn jeugd wel verstoten? In een plotselinge opwelling
heb Ik U in de steek gelaten, maar met een grote barmhartigheid zoek ik U weer
op. In een vlaag van toorn heb Ik voor een ogenblik mijn aangezicht van U
afgewend maar -zo spreekt de Heer, uw Verlosser- met een eeuwige liefde ontferm
Ik mij weer over U. Zoals ik ten tijde van Noach gezworen heb dat de wateren
de aarde nooit meer zouden bedekken, zo zweer Ik nu nooit meer vertoornd op U
te zijn, en U nooit meer te bedreigen. Want de bergen mogen wankelen, de
heuvels schudden, maar mijn trouw jegens U zal niet wankelen en mijn verbond
van liefde niet breken, zegt de Heer die U barmhartig is. Gij zult gegrondvest
zijn op gerechtigheid: weet U dus vrij van onderdrukking, gij hebt niets te vrezen!
En vrij van verschrikking: want geen verschrikking zal U ooit nog overvallen!
TUSSENZANG Psalm 30
REFREIN: U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd.
U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd. Gij hebt
mijn vijanden niet laten zegevieren. Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel
verlost, Gij hebt mij losgemaakt van die ten grave dalen.
Bezingt de Heer dan met mij, al zijn vromen, en dankt zijn
Naam die hoogverheven is. Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang;
de avond brengt geween, de ochtend blijdschap.
Heer, luister en ontferm U over mij, mijn God, sta mij
terzijde met uw hulp. Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd,
mijn rouwkleed losgemaakt, met blijdschap mij omgord.
Mijn ziel zal U bezingen zonder te verstommen, U zal ik
loven, Heer mijn God, in eeuwigheid.
Lezing (Rom. 6, 3-11)
Broeders en zusters, Gij weet toch, dat de doop waardoor wij
één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dood? Door
de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij een nieuw leven zouden
leiden, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt.
Zijn wij één met Hem geworden door het beeld van zijn dood, dan moeten wij Hem
ook volgen in zijn opstanding, in de overtuiging dat onze oude mens met Hem
gekruisigd is; daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen, zodat
wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn. Want wie gestorven is, is rechtens
vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij dat
wij ook met Hem zullen leven; want wij weten dat Christus, eenmaal van de doden
verrezen, niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem. Door de
dood die Hij gestorven is, heeft Hij eens voor al afgerekend met de zonde, het
leven dat Hij leeft, heeft alleen met God van doen. Zo moet ook gij uzelf
beschouwen: als dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus.
Alleluia
Looft de Heer, want Hij is goed; want eeuwig duurt zijn ontferming.
Evangelie Matteus (28,1-10)
Na de sabbat, bij het aanbreken van de eerste dag der week,
kwamen Maria Magdalena en de andere Maria naar het graf kijken. Plotseling
ontstond er een hevige aardbeving en een engel van de Heer daalde uit de hemel,
kwam naderbij, rolde de steen weg en zette zich daarop neer. Hij straalde als
een bliksemschicht en zijn kleed was wit als sneeuw. De bewakers begonnen van
schrik voor hem te beven en het leven scheen uit hen geweken. De engel sprak de
vrouwen aan en zei: Gij behoeft niet bevreesd te zijn. Ik weet dat gij Jezus
zoekt, de gekruisigde. Hij is niet hier, Hij is verrezen zoals Hij gezegd
heeft; komt zien naar de plaats waar Hij gelegen heeft. Gaat nu terstond aan
zijn leerlingen zeggen: Hij is verrezen van de doden en nu gaat Hij u voor naar
Galilea: daar zult gij Hem zien. Dat had ik u te zeggen. Terstond gingen zij
weg van het graf, met vrees en grote vreugde, en zij haastten zich het nieuws
aan zijn leerlingen over te brengen. En zie, Jezus kwam hen tegemoet en zei:
Weest gegroet. Zij traden op Hem toe, omklemden zijn voeten en aanbaden Hem.
Toen sprak Jezus tot hen: Weest niet bevreesd. Gaat aan mijn broeders de
boodschap brengen dat zij naar Galilea moeten gaan en daar zullen zij Mij zien.