Inleiding
Op deze vijfde zondag horen we Jezus zeggen, dat wie Hem volgt als 'de weg, de waarheid en het leven', met Jezus mag gaan naar de plaats in het huis van de Vader, de plaats die Jezus voor ons heeft bereid. Wij hoeven daarom niet bang of ongerust te zijn, ook niet in deze rare tijd, want Jezus' belofte geldt, op voorwaarde dat we ons volledig aan Hem toevertrouwen. Jezus, onze enige weg naar de hemel en de enige wijze om de Vader te zien. Jezus, onze waarheid, want we geloven Hem op zijn woord, Hij is het Woord zelf. Jezus, het leven, wij mogen met Hem sterven om ook met Hem te verrijzen tot eeuwig leven.
Eerste Lezing (Handelingen
6, 1-7)
Toen in die dagen het aantal leerlingen steeds toenam,
begonnen de Hellenisten tegen de Hebreeën te morren, omdat bij de dagelijkse
ondersteuning hun weduwen achtergesteld werden. De twaalf riepen nu de
leerlingen in vergadering bijeen en zeiden: “Het past niet dat wij het woord
Gods verwaarlozen door de zorg voor de ondersteuning. Ziet dus uit, broeders,
naar zeven mannen uit uw midden, van goede faam, vol van geest en wijsheid. Hen
zullen wij dan met dit ambt bekleden, terwijl wij onszelf blijven wijden aan
het gebed en de bediening van het woord.” Dit voorstel vond instemming bij de
gehele vergadering en zij kozen Stefanus, een man vol geloof en heilige geest,
Filippus, Prochorus, Nikanor, Timon, Parmenas en Nikolaüs, een proseliet uit
Antiochië. Dezen werden aan de apostelen voorgedragen, die na gebed hun de
handen oplegden. Het woord Gods breidde zich uit en het aantal leerlingen in
Jeruzalem vermeerderde sterk; ook een groot aantal priesters gaf zich gewonnen
aan het geloof.
Tussenzang Ps.
33 (32).1-2, 4-5, 18-19
Refrein: Geef ons, Heer, uw barmhartigheid, zoals wij op U
vertrouwen.
Jubelt, gerechtigen, voor de Heer wie vroom is dient Hem te
loven. Eert dan de Heer met citerspel, en speelt voor Hem op de harp.
Oprecht is immers het woord van de Heer en al wat Hij doet
is betrouwbaar. Recht en gerechtigheid heeft Hij lief, de aarde is vol van
zijn mildheid.
Maar het is God die zijn dienaars bewaakt, hen die op zijn
gunst vertrouwen. Dat Hij hen redden zal van de dood, bij hongersnood hen zal
voeden.
Tweede Lezing (1
Petrus 2, 4-9)
Dierbaren, Treedt toe tot de Heer, de levende steen, door de
mensen verworpen, maar uitverkoren en kostbaar in het oog van God. Laat ook
uzelf als levende stenen voegen in de bouw van de geestelijke tempel. Draagt
als een heilige priesterschap geestelijke offers op, die welgevallig zijn aan
God door Jezus Christus. Daarom staat er in de Schrift: “Ik leg in Sion een
steen, een uitverkoren, kostbare hoeksteen. En wie op Hem vertrouwt, zal niet
worden teleurgesteld.” Kostbaar, dat geldt voor u die gelooft. Maar voor de
ongelovigen geldt: De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, die is de
hoeksteen geworden, maar ook “een steen waaraan zij zich stoten, een rots
waarover zij struikelen.” Zij stoten zich, omdat zij het woord weigeren te
gehoorzamen; en daartoe waren zij ook bestemd. Maar gij zijt een uitverkoren
geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk,
bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis
heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht.
Alleluia
Alleluia. Ik ben de weg, de waarheid en het leven, zegt de
Heer. Niemand komt tot de Vader, tenzij door Mij. Alleluia.
Evangelie (Johannes
14, 1-12)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Laat uw hart
niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis van
mijn Vader is ruimte voor velen. Ware dit niet zo dan zou Ik het u hebben
gezegd, want Ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En als Ik ben
heengegaan en een plaats voor u heb bereid, kom Ik terug om u op te nemen bij
Mij, opdat ook gij zult zijn waar Ik ben. Gij weet waar Ik heenga en ook de weg
daarheen is u bekend.” Tomas zei tot Hem: “Heer, wij weten niet waar Gij
heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?” Jezus antwoordde hem: “Ik ben de
weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door Mij. Als
gij Mij zoudt kennen, zoudt gij ook mijn Vader kennen. Nu reeds kent gij Hem en
ziet gij Hem.” Hierop zei Filippus: “Heer, toon ons de Vader; dat is ons
genoeg.” En Jezus weer: “Ik ben al zo lang bij u en gij kent Mij nog niet,
Filippus? Wie Mij ziet, ziet de Vader. Hoe kunt ge dan zeggen: Toon ons de
Vader? Gelooft ge niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden
die Ik u zeg, spreek Ik niet uit Mijzelf, maar het is de Vader die, blijvend in
Mij, zijn werk verricht. Gelooft Mij: Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij.
Of gelooft het anders omwille van de werken. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie
in Mij gelooft, zal ook zelf de werken doen die Ik doe. Ja, grotere dan die zal
hij doen, omdat Ik naar de Vader ga.”